Het begin van slavernij

Ons Koloniaal Verleden

Vanuit perspectief van de

Nazaten

Als nazaten van tot slaafgemaakten dragen wij een verhaal dat niet vergeten mag worden. Het koloniale verleden van Suriname is niet slechts een hoofdstuk uit de geschiedenisboeken, maar een werkelijkheid die tot op de dag van vandaag voelbaar is.

Hier vertellen wij hoe het begon – feitelijk, begrijpelijk en met respect voor de werkelijkheid van onze voorouders. 

Het begin

📜 1667 – De verovering door Abraham Crijnssen

  • In het midden van de 17e eeuw werd Suriname een speelbal van Europese machten.
  • In 1667 veroverde de Zeeuwse kapitein Abraham Crijnssen het Engelse Fort Willoughby, dat aan de Surinamerivier lag.
  • Later dat jaar heroverden de Engelsen het gebied, maar door diplomatieke afspraken tijdens de Vrede van Breda op 31 juli 1667, werd Suriname definitief afgestaan aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
  • In ruil daarvoor kregen de Engelsen Nieuw-Amsterdam, dat later zou uitgroeien tot New York City. 

Fort Willoughby werd hernoemd tot Fort Zeelandia en vormt tot op heden een belangrijk en zichtbaar symbool van het begin van het koloniale tijdperk in Suriname.

In 1668 keerde Abraham Crijnssen opnieuw terug naar Suriname om het Nederlandse bezit over het gebied te bevestigen. Wat hij aantrof, was een leeggeplunderde en verwaarloosde kolonie, achtergelaten door de Engelsen. Zijn opdracht vanuit de Staten van Zeeland was ambitieus: van Suriname een zelfvoorzienende kolonie maken. Maar dat bleek een zware opgave. Het land was onherbergzaam, de omstandigheden bar, en de dreigingen talrijk. Wat begon als een plan voor opbouw, eindigde in een strijd tegen natuur, ziekte en onzekerheid. 

Kolonisten op Surinaamse plantages 

De aanleg van plantages in Suriname bleek een onmogelijke opgave. Het dichte, vijandige oerwoud bood felle weerstand tegen iedere poging tot ontginning. De kolonisten zagen zich geconfronteerd met een eindeloze strijd tegen de natuur: modderige gronden, dichtbegroeide bossen, verzengende hitte en een vochtig klimaat dat hen fysiek uitputte. Daarbij kwamen constante bedreigingen van tropische ziekten zoals dysenterie, aanvallen van inheemse volkeren uit het binnenland, en de voortdurende angst voor een nieuwe Engelse aanval. Deze omstandigheden eisten een zware tol. Velen overleefden het niet – ook Abraham Crijnssen stierf uiteindelijk op 1 februari 1669 aan dysenterie. Hij werd diezelfde dag met militaire eer begraven. Zijn dood markeerde het tragische einde van een kortstondige en moeizame poging tot koloniale opbouw door de Zeeuwen.

💰1682 – Suriname wordt koopwaar

  • In 1682 verkochten de Staten van Zeeland hun rechten op Suriname voor 260.000 gulden aan de pas opgerichte Sociëteit van Suriname – een particulier koloniaal consortium.
  • De Sociëteit van Suriname bestond uit drie machtige aandeelhouders: 
    o De stad Amsterdam 
    o De West-Indische Compagnie (WIC) 
    o En de rijke edelman en investeerder Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk 

Vanaf dat moment kreeg Suriname een ander doel: winst genereren voor de aandeelhouders. De winst zou voornamelijk komen uit de opbrengsten van plantages. 

De opkomst van de plantages in Suriname ging gepaard met technische ontwikkelingen. Ingenieuze irrigatiesystemen, krachtige pompen, gemalen en zorgvuldig aangelegde afdammingen maakten grootschalige landbouw mogelijk in de moerassige gronden van de kustvlakte. Deze waterwerken waren, ondanks de barre omstandigheden, een prestatie van formaat. Maar deze vooruitgang had een schaduwzijde die niet genegeerd mag worden. 

Trans-atlantische slavernij

De plantages waren gebouwd op de ruggen van tot slaaf gemaakten. Zij, onze voorouders, werden onder dwang uit West-Afrika gehaald via de trans-Atlantische slavenhandel, vaak georganiseerd en beschermd door de WIC. Eenmaal aangekomen in Suriname werden zij verkocht als handelswaar en ingezet voor het zware, vaak uitputtende werk op de plantages. Hun bestaan werd volledig beheerst door de plantage-eigenaren: hun lichamen, hun tijd, zelfs hun kinderen waren eigendom van anderen. In de ogen van de kolonisator waren zij geen mensen, maar bezit – rechteloos, stemloos en onderworpen. 

De slavernij duurde tot de ingang van de emanicipatiewet op 1 juli 1863. 

Emancipatie

De ketenen zijn verbroken

Manspansi Dey

Op 1 juli 1863 werd in Suriname en op de Nederlandse Antillen de Emancipatiewet van kracht. Dit betekende dat de slavernij officieel werd afgeschaft en dat ongeveer 45.000 tot slaaf gemaakten juridisch vrij kwamen. In de praktijk moesten zij echter nog tien jaar verplicht op de plantages blijven werken onder staatstoezicht. Voor de tot slaaf gemaakten en onze voorouders was dit een mijlpaal: het einde van een systeem van mensonterende uitbuiting, maar geen direct begin van echte vrijheid. De dag waarop deze wet inging, wordt herdacht en gevierd als Keti Koti. De dag waarop “de ketenen zijn gebroken”.

1882
De familie Watson koopt Plantage Matuaribo

Vanuit perspectief van de Nazaten

Als nazaten van tot slaafgemaakten dragen wij een verhaal dat niet vergeten mag worden. Het koloniale verleden van Suriname is niet slechts een hoofdstuk uit de geschiedenisboeken, maar een werkelijkheid die tot op de dag van vandaag voelbaar is.

Het begin

📜 1667 – De verovering door Abraham Crijnssen

  • In het midden van de 17e eeuw werd Suriname een speelbal van Europese machten.
  • In 1667 veroverde de Zeeuwse kapitein Abraham Crijnssen het Engelse Fort Willoughby, dat aan de Surinamerivier lag.
  • Later dat jaar heroverden de Engelsen het gebied, maar door diplomatieke afspraken tijdens de Vrede van Breda op 31 juli 1667, werd Suriname definitief afgestaan aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
  • In ruil daarvoor kregen de Engelsen Nieuw-Amsterdam, dat later zou uitgroeien tot New York City. 

Fort Willoughby werd hernoemd tot Fort Zeelandia en vormt tot op heden een belangrijk en zichtbaar symbool van het begin van het koloniale tijdperk in Suriname.

In 1668 keerde Abraham Crijnssen opnieuw terug naar Suriname om het Nederlandse bezit over het gebied te bevestigen. Wat hij aantrof, was een leeggeplunderde en verwaarloosde kolonie, achtergelaten door de Engelsen. Zijn opdracht vanuit de Staten van Zeeland was ambitieus: van Suriname een zelfvoorzienende kolonie maken. Maar dat bleek een zware opgave. Het land was onherbergzaam, de omstandigheden bar, en de dreigingen talrijk. Wat begon als een plan voor opbouw, eindigde in een strijd tegen natuur, ziekte en onzekerheid. 

Kolonisten op Surinaamse plantages 

De aanleg van plantages in Suriname bleek een onmogelijke opgave. Het dichte, vijandige oerwoud bood felle weerstand tegen iedere poging tot ontginning. De kolonisten zagen zich geconfronteerd met een eindeloze strijd tegen de natuur: modderige gronden, dichtbegroeide bossen, verzengende hitte en een vochtig klimaat dat hen fysiek uitputte. Daarbij kwamen constante bedreigingen van tropische ziekten zoals dysenterie, aanvallen van inheemse volkeren uit het binnenland, en de voortdurende angst voor een nieuwe Engelse aanval. Deze omstandigheden eisten een zware tol. Velen overleefden het niet – ook Abraham Crijnssen stierf uiteindelijk op 1 februari 1669 aan dysenterie. Hij werd diezelfde dag met militaire eer begraven. Zijn dood markeerde het tragische einde van een kortstondige en moeizame poging tot koloniale opbouw door de Zeeuwen.

💰1682 – Suriname wordt koopwaar

  • In 1682 verkochten de Staten van Zeeland hun rechten op Suriname voor 260.000 gulden aan de pas opgerichte Sociëteit van Suriname – een particulier koloniaal consortium.
  • De Sociëteit van Suriname bestond uit drie machtige aandeelhouders: 
    o De stad Amsterdam 
    o De West-Indische Compagnie (WIC) 
    o En de rijke edelman en investeerder Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk 

Vanaf dat moment kreeg Suriname een ander doel: winst genereren voor de aandeelhouders. De winst zou voornamelijk komen uit de opbrengsten van plantages. 

De opkomst van de plantages in Suriname ging gepaard met technische ontwikkelingen. Ingenieuze irrigatiesystemen, krachtige pompen, gemalen en zorgvuldig aangelegde afdammingen maakten grootschalige landbouw mogelijk in de moerassige gronden van de kustvlakte. Deze waterwerken waren, ondanks de barre omstandigheden, een prestatie van formaat. Maar deze vooruitgang had een schaduwzijde die niet genegeerd mag worden. 

Trans-atlantische slavernij

De plantages waren gebouwd op de ruggen van tot slaaf gemaakten. Zij, onze voorouders, werden onder dwang uit West-Afrika gehaald via de trans-Atlantische slavenhandel, vaak georganiseerd en beschermd door de WIC. Eenmaal aangekomen in Suriname werden zij verkocht als handelswaar en ingezet voor het zware, vaak uitputtende werk op de plantages. Hun bestaan werd volledig beheerst door de plantage-eigenaren: hun lichamen, hun tijd, zelfs hun kinderen waren eigendom van anderen. In de ogen van de kolonisator waren zij geen mensen, maar bezit – rechteloos, stemloos en onderworpen. 

De slavernij duurde tot de ingang van de emanicipatiewet op 1 juli 1863. 

Emancipatie

De ketenen zijn verbroken

Manspansi Dey

Op 1 juli 1863 werd in Suriname en op de Nederlandse Antillen de Emancipatiewet van kracht. Dit betekende dat de slavernij officieel werd afgeschaft en dat ongeveer 45.000 tot slaaf gemaakten juridisch vrij kwamen. In de praktijk moesten zij echter nog tien jaar verplicht op de plantages blijven werken onder staatstoezicht. Voor de tot slaaf gemaakten en onze voorouders was dit een mijlpaal: het einde van een systeem van mensonterende uitbuiting, maar geen direct begin van echte vrijheid. De dag waarop deze wet inging, wordt herdacht en gevierd als Keti Koti. De dag waarop “de ketenen zijn gebroken”.

1882
De familie Watson koopt Plantage Matuaribo

"Bewaar ons erfgoed, eer onze voorouders. Steun ons en maak Plantage Matuaribo een levende herinnering voor toekomstige generaties."